Ik vond het best intens om zo’n groot dier te zien liggen. Zo’n mooie grote roodharige Schotse Hooglander, met enorme horens. Ze was hoogzwanger. De omgewoelde grond om haar heen deed vermoeden dat ze een strijd had geleverd tijdens haar bevalling. Het moet slechts een paar uur geleden gebeurd zijn toen ik haar vond. Moeder en kind was het niet gelukt om van elkaar los te komen in dit leven.
Zo’n groot dier is natuurlijk niet méér of minder dood dan een platgereden koolmees of een verzopen fruitvliegje. En toch deed het iets anders met me. Het was een triest gezicht. Misschien herinnerde het me meer aan mijn eigen sterfelijkheid. We voelen ons eerder verbonden met iets waar we onszelf in herkennen. Ogen, haar en aaibaar. Toch gek dat ik een verschil maak tussen een koe en een fruitvliegje. Ze hebben allebei net zo veel ‘recht’ om te leven.